HPV en Anale Squameuze intra-epitheliale Neoplasie: De Lagere Anogenital Plaveiselcel Terminologie (LAATSTE) project is uitgevoerd in 2012 door het College of American Pathologists (CAP) en de Amerikaanse Maatschappij voor Colposcopie en Cervicale Pathologie (ASCCP) aanbevolen dat de HPV-geïnduceerde anale plaveiselcel dysplasias worden verdeeld in low-grade en high-grade., Laaggradige plaveisel intra-epitheliale laesies (lgsil) worden gewoonlijk geassocieerd met laag-risico HPV genotypen 6 en 11. Hooggradige plaveiselachtige intra-epitheliale laesies (HGSIL) worden meestal veroorzaakt door HPV-genotypen 16 en 18 met een hoog risico. Sommige LGSIL kunnen geassocieerd worden met genotypen met een hoog risico, en omgekeerd kan HGSIL genotypen met een laag risico vertonen. Immuungecompromitteerde patiënten (vooral HIV+) lopen een verhoogd risico op progressie van LGSIL naar HGSIL en van hgsil naar invasieve plaveiselcelcarcinomen. De oudere terminologie was een drie-tier systeem en omvatte anale intraepitheliale neoplasie (AIN) 1, 2, en 3., LGSIL omvat AIN1 en HGSIL omvat AIN2 en AIN3. Anogenitale condylomen hebben over het algemeen lage dysplasie en zijn opgenomen in de lgsil-categorie. LGSILs vertonen minimale cytologische atypie en weinig mitotische figuren beperkt tot het basale derde deel van het epitheel. Er is een ordelijke rijping naar de oppervlakte. In HGSIL (hier getoond), impliceren de cytologische afwijkingen lagere twee derde of volledige dikte van het epitheel en omvatten nucleaire uitbreiding en hyperchromasia, nucleaire membraanonregelmatigheid, pleomorfisme, en verhoogde mitotische activiteit., Abnormale mitoses zijn vaak aanwezig ruim boven de basale zone. Atypische parakeratose wordt vaak gezien op het oppervlak. Deze veranderingen kunnen optreden op een vlakke mucosa (hier afgebeeld) of in de context van een condyloma.